Menu

Symptomen van matige Alzheimer-dementie

De ziekte van Alzheimer wordt gekenmerkt door een sluipend begin en een langzaam toenemende ontwikkeling van cognitieve stoornissen. Hoe verder de ziekte vordert, hoe ernstiger de symptomen worden. Dat proces is niet te stoppen, want de ziekte van Alzheimer is vooralsnog niet te genezen.

Het proces zoals hieronder omschreven is kenmerkend voor de ziekte van Alzheimer en in belangrijke mate voor vasculaire dementie.

Onthouden kan een persoon met een matige Alzheimer-dementie steeds minder. Nieuwe informatie opslaan lukt nu bijna niet meer. Ook het langetermijngeheugen vertoont ernstige hiaten. Bij een beginnende dementie gaan vooral de recentste herinneringen verloren. In deze fase gaan ook herinneringen uit een verder verleden verloren.

Naast de geheugenproblemen is er sprake van:

  • Taalstoornissen (afasie). In deze fase worden bijna alleen maar losse woorden gebruikt of uiten mensen met dementie een betekenisloze stroom van woorden. Ze kunnen woorden ook minder goed begrijpen.
  • Stoornissen in praktisch handelen: aangeleerde vaardigheden gaan achteruit (apraxie).
  • Herkenningsstoornissen: verlies van het vermogen om voorwerpen, geluiden, geuren enzovoort te herkennen (agnosie).
  • Stoornis in uitvoerende functies (niet meer kunnen organiseren, doelgericht handelen, logisch redeneren en abstraheren).

Er ontstaan oriëntatiestoornissen. Na desoriëntatie in tijd, volgt desoriëntatie in ruimte of plaats, bijvoorbeeld wanneer iemand niet meer weet waar hij woont en waar hij zich nu bevindt. Desoriëntatie in persoon treedt meestal op in deze fase. Personen met dementie herkennen mensen uit hun omgeving (familie, buren, vrienden, …) niet meer. Sommige personen met dementie gaan in die personen iemand anders zien. Zo wordt de verpleegkundige bijvoorbeeld de dochter of wordt de dochter een zus. Sommige personen met dementie herkennen hun eigen spiegelbeeld niet meer en kunnen dan bang worden voor degene die in de spiegel naar hen kijkt en daar zelfs agressief op reageren.

Er kan ook sprake zijn van dwaalzucht (veel rondlopen met het risico om te verdwalen). Daarnaast bestaat er de drang om voortdurend op te rommelen, altijd iets te willen doen. Men noemt dat ‘bezigheidsdrang’. Dergelijke overactiviteit heeft wel eens een lichamelijke weerslag: de persoon met dementie wordt bijvoorbeeld slank en sterk. Omgekeerd kunnen personen met dementie nu ook langdurig stil zijn: met speelgoed spelen, aardappelen schillen, gewoon zitten mompelen of voor zich uitstaren, ... Die symptomen zijn voorbodes van de latere fase van dementie, zoals je van die latere fase ook een voorbode ziet in het occasioneel zichzelf bevuilen: verlies van controle over urine en stoelgang.

Er treden meer en meer problemen op met het denken en beoordelen van situaties. De persoon met dementie weet niet meer goed wat gepast is. Bijvoorbeeld: hij kan zich gaan uitkleden in gezelschap of hij is bang van de televisie, omdat hij de beelden voor echt waarneemt. Meestal heeft dit verminderde oordeelsvermogen ook tot gevolg dat de persoon met dementie zelf niet inziet dat hij ziek is.

Naast de cognitieve veranderingen kan ook de persoonlijkheid veranderen. Wat vaak extra zorgen baart, is agressief en seksueel gedrag. Mensen ‘van goede zeden’ zie je handtastelijk worden of, als het een vrouw betreft, bijvoorbeeld borsten en dijen ontbloten. Dit heeft te maken met verlies van zelfcontrole.

Onder al datgene wat verloren gaat, is er het behoud van gevoeligheid. Personen met dementie worden bijzonder goed gewaar wat er aan boosheid, verdriet, spanning, tederheid, ... in de lucht hangt. Ze reageren er ook op: met meevoelen in de vorm van huilen of met koppig verzet. Ze blijven ook sterk in non-verbale communicatie.

Al deze symptomen wijzen erop dat er niet langer sprake is van een beginnende dementie. De verwardheid die voorheen eerder uitzondering was, wordt nu algemene regel. In deze fase van dementie verschuift het accent van vergeetachtigheid naar verwardheid.